Persoonlijk dankwoord

Dit boekje wil ik uit respect en oprechte dank opdragen aan alle mensen, die in het verleden voor en in het Leger des Heils Middelburg gewerkt en geleefd hebben, waar velen van hen inmiddels Bevorderd zijn tot Heerlijkheid maar die voor mij een inspirerende bron zijn om dit boekje te schrijven.
Deze mensen hebben het mogelijk gemaakt om de nieuwe en huidige generatie, kennis te laten nemen van een moeilijk en hard bestaan in de begin jaren van het Leger des Heils.
De huidige generatie heeft een kostbare erfenis uit handen van bovengenoemde mensen gekregen waarin “volharding in de strijd” het geheim was en altijd zal blijven.


Voorwoord

Mijn ouders brachten mij in het Leger des Heils toen ik nog maar een kleuter was. Ik werd geplaatst in de kleuterklas van de zondagschool.
Deze was elke zondag van 12.00 uur tot 13.00 uur. Daar ligt het begin van mijn verhaal tot op dit ogenblik, inmiddels al weer ruim 64 jaar. Veel is er in die jaren gebeurd.
Ik ga nu mensen aan u voorstellen die in Middelburg uniek waren. Deze mensen kwamen in het Leger des Heils. Het was een feest om op de zondagavond in de zaal te zijn aan de Hoogstraat waar deze verhalen zich afspeelden. Alle verhalen zijn waar gebeurd. Een aantal namen in dit boek zijn gefingeerd.

Inleiding

In 1890 opende het Leger des Heils in Middelburg zijn deuren voor de éérste dienst in het korpsgebouw aan de Hoogstraat. Een korps kunt u zien als een kerkgemeenschap. Men heeft in 115 jaar, een eigen cultuur opgebouwd. In de beginfase was het een moeilijke tijd, maar naar mate het Leger des Heils bekender werd, ging het beter. Het Leger was en is mede hierdoor nog steeds voor de ‘onderkant’ van de maatschappij. Dat wil zeggen, hoe slechter de tijd, hoe harder het Leger moest werken omdat al het werk door de mensen van het korps gedaan moest worden. Met aan het hoofd een officier. Nu is dat anders. De hulpverlening op maatschappelijk gebied is een aparte afdeling geworden, genaamd dienstverlening. Het kerkelijke gedeelte kent een ander werkgebied  Er is nu veel  veranderd. Maar van de éérste 50 jaar van het kerkelijke gedeelte van het Leger des Heils in Middelburg wil ik u diverse verhalen vertellen. Het is allemaal echt gebeurd en dat kon ook binnen het Leger des Heils. Alles wat er in een Legerdienst gebeurde, heeft plaatsgevonden tijdens de avonddiensten. Als dit in een kerk had plaatsgevonden dan had dit zeker niet gekund en kwam je er vast nooit meer in. Maar het Leger bestond o.a. uit mensen met een sociale problematiek en die afkomstig waren uit de onderklasse van de maatschappij. Zelf hadden wij het liever wel eens rustiger gehad. De verhalen in dit boekje lopen van fles tot crest. De fles die door veel mensen is verruild voor de Bijbel. Ook heeft korps Middelburg, waar dit verhaal overgaat, mensen voortgebracht tot officier. Zelfs tot Kolonels. Deze officieren hebben een crest met een zilver koord er rond. Daarom de titel van fles tot crest.
Sinds 2005 is korps Middelburg samengevoegd met korps Vlissingen en marcheren zij verder onder de vlag die de naam korps Walcheren draagt.

Broeder Spreeuw

Eigenlijk was dit een bijnaam. Zijn echte naam was Schepers, maar niemand kende die. Binnen het Leger en in de stad was het Spreeuw. Die naam dankte hij aan zichzelf. Altijd liep hij scherp om zich heen te kijken en zocht alles op wat maar blonk. Spreeuw was een man die altijd in conflict kwam met de jeugd. Hij bleef net zolang kijken tot er iets gezegd werd. Hij lokte het gewoon uit, dat men hem Spreeuw noemde. Ook in het Leger kenden wij hem niet anders dan Spreeuw. Dit omdat niemand zijn echte naam wist en daarom noemde men hem gewoon broeder Spreeuw en dat ging in de wandelgangen altijd goed. Totdat erop een zondagavond ná de dienst iemand zei: “Broeder Spreeuw weet u hoe laat het is.” Toen was de beer los. De officier werd erbij gehaald en die bemiddelde. Maar hij moest voorzichtig zijn, omdat ook hem de echte naam niet bekend was. Toen broeder Spreeuw op hoge leeftijd overleed werd pas zijn echte naam bekend. Hij heeft heel zijn leven met die bijnaam moeten doen. Maar in de zaal in het gedenkraam staat zijn echte naam geschreven op het kaartje ‘Bevorderd tot Heerlijkheid’ broeder Schepers.

 
Broeder Glas

Piet was een gewone man met een groot gezin. Hij had zeer onregelmatig werk en kwam iedere zondagavond in het Leger. Maar dan was hij niet altijd nuchter. Het was beslist geen agressieve man. Als je hem niets in de weg lag deed hij voor iedereen alles. Zijn handicap was de drank en omdat de inkomsten klein waren en hij nogal eens probeerde dit door de drank te vergeten, waren de centen voor het huishouden maar krap. Hij wilde wel een goed leven leiden en ook van de drank af. Daarom probeerde hij in het Leger des Heils iets te vinden van begrip. Maar dat viel niet mee, want de vooroordelen waren groot. Uiteindelijk is dit dan ook mislukt. Op een zondagavond kwam Piet weer in de samenkomst, duidelijk aangeschoten. De opmerkingen van zijn kant waren niet van de lucht. Toen de officier met zijn preek begon en een bijbelgedeelte las over: “Ik sta aan de deur en ik klop.”
Nu wilde het feit dat het bijna december was, dus u voelt het al de opmerking hierover kwam ook al vlug. “Ja”, zei hij: “Wie zou er nu aan de deur kloppen? Sinterklaas natuurlijk wie anders, dat is niet zo moeilijk dat weet een kind.” Wij vonden dat als kinderen wel leuk.
Tot op het moment dat er iemand binnen kwam, gekleed in vol uniform, die al een hele periode niet meer in de zaal was geweest. Piet zag deze man komen, stond op uit zijn bank en zei hardop: “Ik ben helemaal niets, maar als zo’n persoon die zoveel mensen heeft beschadigd, zomaar in uniform binnen mag komen, heb ik het gezien.”
Met deze woorden ging de man weg. Hij is nooit meer terug geweest. Later hoorden wij dat hij van de drank af was en nog een paar jaar geluk heeft beleefd met zijn gezin. Toch is hij al vroeg gestorven. Vergeten doet een ieder die hem gekend heeft niet meer. Wat een fijne vent!

 
Broeder Goos

Broeder Goos was een oude man die veel in zijn leven had meegemaakt. Voordat hij heilssoldaat werd, was hij iemand die veel dronk. Als hij een woordje sprak in de dienst had hij het altijd over: “Ik was een Paria van de maatschappij, ik had geen schoenen aan mijn voeten en geen kleren aan mijn lijf.” Daar begon hij steevast zijn toespraak mee. Deze woorden begonnen gewoon te worden en iedereen in de zaal wist al wat hij ging zeggen. Niemand durfde hier iets over te zeggen, of toch wel, een zuster.
Zij was niet in uniform, maar ze kwam altijd heel trouw naar de avondsamenkomst. Haar naam was zuster Betsie van Schelven. Zij zat altijd met haar vriendin op dezelfde plaats, zoals trouwens zo velen. Op een avond in de dienst besloot broeder Goos weer eens iets van zich te laten horen en ging, toen gevraagd werd voor een getuigenis, naar voren. Op datzelfde moment kon zuster van Schelven zich niet meer inhouden en zei hardop tegen haar vriendin: “Jans, daar gaat hij weer let op, geen schoenen aan zijn voeten en geen kleren meer aan zijn lijf en een Paria van de maatschappij.” Een algemeen gelach vulde de zaal. Behalve bij broeder Goos, hij ging onverstoord naar voren en wat dacht je……….Ja juist, het hele verhaal geen schoenen aan mijn voeten enz. waarop Betsie hard zei: “Nou Jans, wat heb ik je gezegd.”
Broeder Goos heeft nooit iets van deze opmerking gezegd. Maar wij als jeugd, vergeten dit nooit meer!


Zuster Bezem

Deze zuster was een unieke vrouw. Iedereen die haar heeft gekend heeft nu nog veel respect voor haar. Want zij was in die tijd degene die de zaal schoonmaakte op de Hoogstraat en dat was een heel karwei. Er lag in de legerzaal een plankenvloer die elke vrijdag schoongemaakt werd met bleekwater en met de luiwagen werd geschuurd. Zij deed dit helemaal alleen. Niemand wilde haar helpen. Maar dat kwam, omdat ze het woord ‘schoon’ niet zo op zichzelf toepaste. Eerlijk gezegd zag ze er niet uit, maar haar werk kon niemand haar ná doen. Je kon van de vloer eten. Het was een lieve vrouw die eigenlijk met de nek werd aangekeken, maar dat deerde haar niet.
Wij als jeugd mochten haar graag eens plagen, niet om haar pijn te doen want dat kwam niet in je op bij zo’n lieve vrouw. We hadden er nogal eens het handje van, als wij op vrijdag in de zaal moesten zijn en zij bezig was met de vloer om er dan met onze vuile schoenen door te lopen. Als kind sta je niet zo bij stil wat een werk zij had gehad om de vloer weer schoon te krijgen. Soms lag er zelfs braaksel van de zondagavond, als er weer eens een dronken man had overgegeven. Dat deze zuster geen emmer water over ons heen heeft gegooid snap ik niet, maar daar was ze denk ik te goed voor.
Zij heeft de zaal ongeveer 25 jaar lang alleen schoon gemaakt, geheel gratis, wat een prestatie! Nooit kreeg zij eens een compliment. Het was, zoals dat meestel gaat, het lijkt zo gewoon dat het allemaal schoon is. Onze zuster is aan kanker gestorven heel éénzaam, geen legermensen in de buurt. Jammer! De oude heilssoldaten die haar kennen, stralen nog altijd diepe respect uit voor haar. Zij zal blij zijn bij haar Heer te zijn. Waarvan zij zei: “Daar doe ik het voor, niet voor u broeder en zuster.”

 
Broeder en zuster v/d Werk

Broeder v/d Werk was evenals broeder Goos een oudere broeder. Hij zat meestal met zijn vrouw op de éérste rij. Nu wilde het toeval dat onze zuster van Schelven achter hen zat op de tweede rij. Zuster v/d Werk had een soort hoorn in haar oor, een grote koperen toeter omdat ze doof was. Als kind riepen we, als we langs haar liepen  wel eens wat in die toeter, dan schrok ze daarvan en dat was natuurlijk leuk.
Broeder v/d Werk was fel tegen de bioscoop. Dat was een verderfelijk gebouw, heidens.
Nu wilde het toeval dat zuster van Schelven twee oude bioscoopkaartjes bij haar had en deze stiekem in de zak van zijn colbertje deed. Thuis gekomen kwam hij de kaartjes tegen en de man was in alle staten. Hij had wel een vermoeden wie die erin had gedaan, maar ja, als je het niet zeker weet is dat moeilijk te bewijzen. Hij besloot dan ook de volgende samenkomst haar toch maar de schuld te geven. In de vorm van zijn getuigenis met de woorden: “Als u de duivel dient gooi dan niet zijn afval bij een ander in zijn zak, maar houdt uw verderfelijke zaken bij u.” Betsie wist natuurlijk van niets, maar toch heeft dit ritueel zich nog een paar keer herhaald. Alleen onze broeder zei er maar niets meer van.
Zijn vrouw had ook een apart ritueel. Als de preek klaar was stapte zij onmiddellijk op en ging naar huis. Haar man bleef echter zitten. Dat ging zo al jaren. Totdat iemand daar eens naar vroeg. “Nou,” zei onze broeder: “Mijn vrouw gaat dan alvast naar huis. Wij bewaren op zondag nog wat aardappelen en die gaat ze dan alvast opbakken. Voor ieder een schoteltje en dan gaan we naar bed. Lekker slapen en afwachten tot de volgende zondag.”

 
Broeder Zwart

Deze broeder was een apart mens die naast een groot gezin, ook nog een kolenzaak had. Ook deed hij in oude rommel. Overal zag hij brood in en dat was nog niet zo gek bekeken. Hij ging stil zijn gang en kwam zondag ‘s avonds wel eens in het Leger maar hij dronk niet. Het Leger des Heils was niet direct een thuis voor hem. Hij werd niet echt meegeteld. Dat kwam misschien omdat hij er niet zo schoon uitzag. Toch zou hij nog een grote rol spelen in het korps. Hij had namelijk een pakhuis waar hij boven woonde. Nu wilde het toeval dat in Middelburg nog een ander Leger kwam en dat was het Kruisleger. Daar gingen veel Leger des Heils mensen naar toe en zo had deze beweging in een korte tijd 35 mensen, voornamelijk afkomstig uit het Leger des Heils. Zo ook broeder Zwart. Op een geven moment had dit Kruisleger, wegens geld gebrek, geen onderdak meer. Maar geen nood! Broeder Zwart bood uitkomst hij verbouwde zijn pakhuis tot zaaltje en ik moet zeggen, dat zag er lief uit. Voor het Leger des Heils was dit een ‘concurrent’. Op den duur hadden ze 50 mensen en men vreesde het ergste. Het Kruisleger bestond veelal uit soldaten van het Leger des Heils die zich aan de kant gezet voelde en in het Kruisleger weer meetelde. Op een dag was er brand in het zaaltje en men moest omzien naar een ander onderdak. Dit werd gevonden in de Korte Delft in een pand van een Bakker, maar ook dit ging in vlammen op. Broeder Zwart kon het financieel niet meer dragen. Resultaat, Kruisleger weg en de heilsoldaten weer terug naar de Hoogstraat. Broeder Zwart kwam nog wel naar het Leger des Heils als het bazaar was. Daar was hij een gezien persoon. Want ook al had hij veel pech gehad, op een bazaar kon hij meer verteren dan wie ook. Of dat nu het Kruisleger of het Leger des Heils was, daar gaf hij niets om. Aandacht en warmte dat was wat hij zocht. Hij heeft het echter nooit gevonden.

 
Kapitein Bokjes

De Bokjes waren één van de kleurrijkste officieren die ooit in Middelburg de leiding over het korps hebben gehad. Hij was een voormalig oud-bokser waar wij veel plezier aan hebben beleefd. Hij was in Middelburg rond 1953, de watersnood. Een roerige tijd zowel voor Zeeland als voor Korps Middelburg. Er werd in die tijd kleding uitgedeeld. Ook korps Middelburg had die ter beschikking gekregen om uit te delen. Nu was het zo dat wie echt geen kleren had er juist geen kregen en dat deze mensen voor wie dat eigenlijk was bedoeld, er naast grepen. Nu was het zo dat er niet veel kleding was en met één avond van uitgifte was de voorraad dan ook op.
De dag erop kwamen er 6 zigeuners bellen om kleding. Bokjes zijn vrouw trok boven aan de trap met een touw de deur open. Het zestal kwam de gang binnen en vroeg om kleding. “We hebben niets meer,” zei Bokjes zijn vrouw, maar dat geloofden ze niet. “Wij willen kleding of we komen naar boven,” riepen zij vanuit de hal beneden”. Dit was het moment van de vrouw om hulp in te roepen van haar man en die kwam. “Zij willen kleding,” zei Bokjes zijn vrouw. “Dan zijn we gauw klaar want er is niets meer,” zei Bokjes.
Dit wilden het zestal niet geloven en riepen: “Kleding of we komen naar boven.” “Dat hoeft niet,” riep Bokjes, “Ik kom wel naar beneden.”
De zigeunermannen zeiden: ”Als je dat doet krijg je met zes man te maken.” “Dat geeft niet,” riep Bokjes van boven, “Ik ben bokser geweest.”
“Ja, dat zeggen ze allemaal,” riep er één. Bokjes deed, onder protest van zijn vrouw zijn jasje uit en stormde naar beneden. “Zo hier ben ik dan en nu naar buiten. Hier aan de zijkant van het gebouw is er ruimte genoeg en staan we uit het zicht. Tenslotte ben ik officier en kan ik zomaar niet midden op de Hoogstraat staan vechten.” Zo gezegd zo gedaan. Ze gingen in optocht naar de zijkant van het gebouw, wat de Stadsschuur heette.
Daar stond de optocht stil. Bokjes nam de bokshouding aan en vroeg wie de éérste wilde zijn want zo zei Bokjes: “We vechten wel eerlijk één tegen één om de beurt.” Toen de vijf mannen zagen dat hun zesde man in gevaar kwam kregen ze het door. Nadat Bokjes nog eens zei: “Jullie zijn dus gewaarschuwd ik ben bokser,” gingen zij op de loop en liepen snel de stadsschuur in. De zesde man keek naar Bokjes en zei: “Oké, ik geloof je, de zegen met je kleding.” De man draaide zich om en vloog achter de anderen aan. Bokjes keek het zooitje ná en riep: “Probeer nooit meer terug te komen.” Nou, ze kwamen ook nooit meer terug Bokjes was voorgoed van hen af. Voortaan kon hij zich richten op het korps want dat was nodig.
Het was in deze tijd dat het Kruisleger actief was in Middelburg. Aan hem is het mede te danken dat in datzelfde jaar, deze organisatie afscheid moest nemen van Zeeland. Toen het gebouw door brand werd verwoest, stond Bokjes in de Korte Delft te kijken hoe er van alles via het raam in veiligheid werd gebracht. Dit zeker niet zonder de aanmoediging van Bokjes die elk meubelstuk dat het pand verliet door het raam, met een hoera begroette. Het is natuurlijk niet goed te praten dat hij dit deed. Maar hij had een hart van goud en zei tegen de twee officieren van het Kruisleger: “Kom ga met mij mee dan kunnen jullie bij mij warm eten.” Dit deden ze dan ook. Mijn vriend en ik hebben dit hele verhaal meegemaakt, omdat we vlak bij de brand woonden en dus ook stonden te kijken. Zo was Bokjes in korte tijd van zijn zigeuners af en van het Kruisleger. Het was een man om nooit meer te vergeten. Ouderen die hem hebben gekend kunnen niet praten zonder een lach om de mond. Bokjes was een goudeerlijke vent.

 
Zuster Bol en Broeder Bol

Zuster Bol was een heel bijzonder en voor de jeugd, een heel apart ouderwets mens met stoffige ideeën. In het Leger des Heils was zij heilssoldaat en lid van de gezinsbond. Ze had ook een zus die Jans heette die ook bij het Leger des Heils was. Maar Jans was minstens zo ouderwets. Toch was Jans de éérste van de twee die wel verkering wilde. Ze kreeg dan ook verkering met de toenmalige kapelmeester. Alleen tot trouwen is het niet gekomen, want de kapelmeester bedacht zich op het laatste moment. Haar zuster daarentegen kreeg ook verkering en trouwde met broeder Bol. Deze man werkte nooit. Hij had last van vallende ziekte zoals men dat toen noemde. Tegenwoordig heet dit epilepsie. Broeder Bol deed samen met zijn vrouw Maatje het zondagschoolwerk. Ze vertelden daar verhalen, zongen liederen enzovoort. Nu was het wel zo dat broeder Bol regelmatig een aanval kreeg. Hij viel dan op de grond en lag te trappen en te schoppen. Als kind was je eraan gewend. Het voordeel wat ik er aan had, was dat de zondagschool tijdens zo’n aanval, gelijk beëindigd werd. Zodoende waren wij dan lekker vroeg thuis. Natuurlijk mocht je niet zo denken maar een kind ziet zulke dingen toch anders.
Ook was het zijn vrouw, zuster Bol, die als er iets bijzonders te doen was, oliebollen bakte voor de verkoop. Maar eerlijk, die waren niet te eten, ze waren kei en keihard. Wij als jeugd voetbalden er dan ook mee in de Stadsschuur. Dat werd niet in dank afgenomen. Zuster Bol deed daarover dan ook haar beklag bij de korpsofficieren. Veel hoorden wij daar niet van, want deze man wist ook wel dat die dingen niet te eten waren, maar ja, hij moest toch wat. De oliebollen van zuster Bol zijn tot lang na haar overlijden berucht gebleven. Je zou ze bijna gaan missen.

 
De gebroeders Geuze

Albert en Piet waren twee broers maar heel verschillend van karakter. Wat ze wel samen hadden was de drank. Wat dat betreft lustten ze er beide wel pap van. Als ze op stap gingen, was dat meestal samen. Albert was als hij wat op had, nogal eens agressief.
Piet daarin tegen niet. Hem noemden ze dan ook ‘Piet plezier’.
Toen Piet een keer flink wat op had probeerde hij een biljarttafel op te tillen. Resultaat; het biljart gaf niet mee, maar Piet zat zes weken met zijn rug thuis. Maar dit even terzijde.
Op een zondagavond na een dag in de kroeg te hebben doorgebracht, vonden zij het mooi geweest en gingen naar huis. Toen ze over de Hoogstraat kwamen stond de deur van het Leger des Heils open en de muziek kwam hen tegemoet.
“Wat denk je Albert zullen we naar binnen gaan?” vroeg Piet. Nou, dat wilde Albert wel en zo kwamen zij in een volle zaal. Nu kenden zij het Leger goed, want twee familieleden waren lid van deze organisatie. Toen ze binnen stapten waren er nog twee plaatsen aan de zijkant vrij. Wat ze niet wisten, was de reden waarom die twee plaatsen vrij waren.
Even voordat zij binnenkwamen waren er al twee andere zatlappen geweest en één daarvan had op die plaats overgegeven. Toen ze bij die twee plaatsen kwamen en Albert zag wat er op de grond lag zei hij tegen Piet:
“Wie heeft hier aardappelen met peen en uien gevreten?”
Nou, ze hadden het deze keer gauw gezien en onder het lachen over deze opmerking, gingen ze weer weg. Maar nooit voor lang, want wat dat betreft waren ze trouwe klanten.
Ook in de oorlogsperiode kwamen ze al in het leger. Toen ze op een zondag samen weer in het Leger waren en goed en wel op de bank zaten, meende Albert iets bekends achter hem te zien zitten. Ja hoor, daar zat een meneer die in de oorlog ‘fout’ was geweest.
Albert draaide zich om en zei zo hard mogelijk: “Wat kom je hier doen smerige landverrader, je zit verkeerd.” Na die woorden stapte de man op. De officier zei tot de mensen: “Wij gaan de samenkomst nu beëindigen want ik weet niet wat die man gaat doen.” Tot Piet en Albert zei hij: “Wezen jullie nu verstandig en ga zo snel mogelijk naar huis!” Dat hebben ze dan ook gedaan en de samenkomst was die zondagavond om acht uur al afgelopen.

Albert kon mooi zingen en zeker als hij wat op had. In die tijd had het Leger des Heils in korps Middelburg elke zondagmiddag een openluchtsamenkomst. Deze werd altijd voor het stadhuis op de markt gehouden. Op een zondagmiddag zong het Leger des Heils op de Dam. Normaal was het op de markt, maar deze zondagmiddag niet. Dit kwam omdat het de week voor Kerstmis was. Er was toen een officier in Middelburg die prachtig kon zingen, men noemde haar de ‘nachtegaal van het Leger des Heils.”
Op dat moment kwamen de broers Albert en Piet aan. Zij stapten juist uit de kroeg op de Dam en daar was net de officier een solo aan het zingen.  Zij zong het lied ‘Mens werd Hij, zoals wij’. Prachtig was het. Maar bij het refrein stapte Albert naar voren en ging naast haar staan en zong mee. Ná dit refrein kwam een broeder uit de groep en zei tegen Albert dat hij weg moest gaan. Nu had hij dit beter niet kunnen doen, maar ja.
Albert wilde net iets zeggen toen de officier het woord nam. “Laat hem maar staan broeder. Hij zingt prachtig en wij samen dat klinkt goed!” De rest van het lied heeft Albert dan ook mee gezongen en de mensen vonden het werkelijk mooi.
Toen het lied uit was gaf Albert haar een kus en zei: “Bedankt zuster, u kunt prachtig zingen.” En nog even vlug tot die bewuste broeder zei Albert: “Dat had je niet gedacht hé, jij mag niet eens haar boekje vast houden.”
Ná dit gezegd te hebben liepen Albert en Piet samen op het gemak weg richting de Korte Delft.

 
Broeder Cornet

Middelburg werd als korps uitgebreid met een broeder die werkte bij de reclassering. Hij was hoofd van Zeeland, zoals dat in die tijd heette. Deze man was eigenlijk wat wij in Middelburg nodig hadden. Een vrolijk en alles ondernemende man. Hij was getrouwd met een schat van een vrouw en had twee kinderen. Broeder Cornet speelde in het muziekkorps op een cornet en hij deed dit zo knap dat men er met plezier naar luisterde. Zelfs ik, die toch niet veel affiniteit heb met muziek.
Maar hij kon nog veel meer.
Toneel dat was, naast de muziek zijn grootste hobby. Hij regisseerde tal van toneelstukken, vooral met de kerst en rekende er maar op dat als het toneelstuk werd uitgevoerd dat de zaal dan overvol was. Je zou kunnen zeggen dat de zaal uitverkocht was.
Maar je moest echt wel wat in je mars hebben om mee te kunnen doen.
Tja, kwam maar niet te laat op de repetitie, want heilssoldaat of niet, hij schold je werkelijk ongelukkig. Hij was echt driftig, maar een gouden vent.
De jeugd kreeg een oppepper door zijn aanwezigheid. Ook richtte hij een padvinderij op. Hij deed de groep verkenners en zijn vrouw de groep welpen. De padvinderij was eigenlijk meer een kwajongensclub. Wij deden van alles in de zaal. Op een dag werd er in de zaal een menselijke toren gebouwd en omdat ik de kleinste was moest ik er als lichtste bovenop. We kwamen tot de hoogte van het balkon. Daarna stortte de boel in. Ik kwam als laatste naar beneden, boven op de rest. Alles wat wij daar hebben meegemaakt kan al een boek op zich zijn.
Br. Cornet heeft héél veel voor de jeugd van Middelburg betekend. Later is hij overgeplaatst naar Amsterdam. Daar begon voor hem een tweede leven dat gepaard ging met veel verdriet. Zijn vrouw kreeg een ongeluk en met zijn kinderen ging het ook niet zoals het zou moeten zijn. Broeder Cornet waar je ook bent en of je er nog wel bent, wij weten het niet. Maar nogmaals BEDANKT, namens de jeugd van korps Middelburg. Vooral voor het geluk dat u ons gaf.

 
Broeder Trommel

Hij was een heel bijzonder persoon, die broeder Trommel. Op een zondagavond in de samenkomst kwam hij binnen, een klein mannetje. Hij ging zitten en volgde de dienst als ieder ander, niets bijzonders dus. Tot op het einde van de dienst de uitnodiging begon. (uitnodiging was altijd aan het einde van elke dienst, mensen konden dan een nieuw begin maken met God en Jezus Christus door neer te knielen vooraan in de zaal bij de ‘zondaarsbank’ zoals die vroeger in die tijd genoemd werd.). Op een gegeven moment kwam hij naar voren en bleef voor de ‘zondaarsbank’ staan en vroeg aan de officieren of hij lid kon worden van het Leger des Heils. “Want,” zo vertelde hij: “Ik ben Jood. Al mijn familieleden heb ik in de oorlog verloren, vergast, weet u! Ik heb op deze wereld geen familie meer.”
De samenkomst kreeg opslag een heel andere wending. Er werd voor hem gebeden en gezongen enz. Hijzelf stond met zijn handen voor zijn gezicht en snikte het uit, twee broeders stonden hem bij, terwijl verschillende mensen voor hem aan het bidden waren. Deze avond was de dienst laat klaar. Velen dachten die man zien we de volgende week niet meer. Echter, hij is nog één jaar trouw naar de dienst gekomen. Hij ging in de kost bij een paar oudere heilssoldaten. Na verloop van tijd ging hij meespelen in het muziekkorps. Hij sloeg op de kleine trommel. Soms gooide hij zijn stokken hoog in de lucht, maar ving ze altijd weer op. Het werd een showman. De mensen begonnen hem maar een vreemde man te vinden en dat hij dat ook was bewees hij later.
Op een zondagavond kwam hij met een vrouw de zaal in en dat was het begin van ‘het door de mand vallen’. Want het bleek zijn eigen zuster te zijn. Tja dat kon dus eigenlijk niet. Hij had immers gezegd dat hij geen familie meer had, omdat ze allemaal waren omgekomen in het concentratiekamp. Na die zondagavond is hij niet meer in het Leger des Heils geweest. Hij heeft nog wel een café gehad, maar ook dat ging niet goed. Daarna is hij weer vertrokken en hebben we nooit meer iets van hem vernomen!

 
Broeder Rijk

Broeder Rijk was wel de trouwste dronkaard die het Leger des Heils rijk was. Een klein mannetje dat meestal onder invloed van de drank was. Op zondagavond bezocht hij het Leger, maar dat ging ook niet onopgemerkt. Hij kon heel vervelend zijn en maakte dan ook veelvuldige opmerkingen, die men hem niet direct in dank afnam. Ook kon hij heel kwaad zijn. Bijvoorbeeld als zijn broeder in de drank, Glas er was. Ze gingen wel altijd naast elkaar zitten op de bank, maar menig keer liep dit uit op ruzie. Midden onder de dienst als broeder Glas een opmerking maakte dan zei broeder Rijk: “Hou je kop dicht, je mag hier niet hard praten.” Een ogenblik later was het andersom. Ze wilden alle twee graag opvallen. Broeder Rijk lag op een avond in de zaal te slapen met een mes naast zich. De korpskadetten, die er die avond waren zagen dat en sloegen alarm bij de officieren. Het was een gewone avond door de week, ook dan kon hij ook onder invloed zijn. De gewaarschuwde officier kwam naar de zaal en nam het mes dat naast hem lag mee en maakte broeder Rijk wakker waarna hij gelijk vertrok. Velen malen is hij nog in het Leger geweest. Later werd hij ziek en hebben wij hem uit het oog verloren. Men zegt dat hij gestorven is aan drank. Maar dat is niet zo. Want hij was in de kost in het logement genaamd ‘de Luis aan de ketting’ aan het Wagenplein in Middelburg. Daar kon hij niet drinken want dat was daar verboden. Even goed treurig dat iemand zo éénzaam zijn laatste dagen moest slijten. Maar in die tijd ging dat zo. Als je dronk, was men je gauw vergeten. Ook toen was men in die tijd hard voor elkaar.

 
Vliegende Theetafel  

Je kunt hem neerzetten als een eenzaam mens die een moeilijk leven had. Hij had namelijk, een lichamelijke afwijking. Een soort zenuwaandoening waardoor hij niet stil kon zitten. Hij schoof steeds met zijn stoel heen en weer en zijn hoofd stond geen ogenblik stil en zijn gezicht vertrok steeds. Voor ons als jeugd was dat wel een leuk gezicht en we hadden daar ook veel plezier om. Hij merkte dat natuurlijk wel. Met als gevolg, dat als hij in de zaal zat, hij steeds achterom keek. De kinderen reageerden daar natuurlijk op. Hij had dan ook de bijnamen NEUS en VLIEGENDE THEETAFEL gekregen. Waar die laatste opmerking vandaan kwam heeft nooit iemand begrepen. Neus dat kon goed, want die was ook groot. Voor de rest had je van hem in de dienst geen last.  Hij zat op zijn stoel en dat was het.
Meezingen deed hij nooit. Hij had wel een boekje, zocht het lied op maar zong nooit mee. We hebben hem veel geplaagd maar dat lokte hij ook zelf uit. Later ging hij in de kost bij heilssoldaten. Toen dat niet meer ging vanwege zijn gezondheid kwam hij in het bejaardentehuis terecht en daar is hij Bevorderd tot Heerlijkheid.

 
Broeder van Bussum / Naarden

Dit was een bijnaam van een man die niets met het Leger des Heils gemeen had. Gewoon een dronkaard uit die tijd. In tegenstelling tot de anderen was hij vervelend en agressief. Men zag hem dan ook liever gaan dan komen. De bijnaam dankte hij aan het feit dat hij altijd de zaal binnen kwam met het zingen van het lied ‘In de bus van Bussum naar Naarden’. Dit was voor die tijd een bekend vers, dat men veel op de radio hoorde. Maar het nam niet weg dat hij voor de rest alleen maar binnen kwam om te storen en ruzie te zoeken. Beledigen kon hij ook goed. Maar dat is hem een keer niet in dank afgenomen en het gevolg was dat hij buiten op de Hoogstraat een paar flinke klappen opliep. Toen hij in hetzelfde jaar die persoon weer tegenkwam, begon hij hem weer te beledigen en kreeg wederom weer klappen. Hij werd door de politie meegenomen wegens orde verstoring. Ook deze mensen werden ten alle tijden binnen gelaten. Want bij de oprichting van het Leger des Heils heeft William Booth gezegd: ”Het Leger des Heils is voor iedereen, geen zondaar hoe slecht ook, knielden ooit tevergeefs bij het kruishout terneer!”

 
Broeder van Riet (Sr.)

Deze broeder was één van de oudere heilssoldaten van korps Middelburg die altijd aan het werk was in het Leger des Heils. Overdag had hij zijn eigen zaak, want hij leurde met kolen en olie en had een goede klantenkring. Dat is natuurlijk veel werk, maar toch had hij voor het Leger ’s avonds altijd nog tijd. Hij speelde in het muziekkorps zijn partijtje mee en ook had hij een grote padvindersgroep van het Leger des Heils onder zich. Ook gaf hij schermles. Op uitvoeringen kon men deze kunsten bekijken en dit schijnt behoorlijk goed te zijn geweest.
Persoonlijk ben ik jaren later, samen met anderen padvinders, ook eens ’s avonds bij hem geweest. Toen stond de padvinderij onder leiding van broeder Cornet. Wij kwamen daar om les te nemen, maar dat was vlug klaar. We luisterden niet goed en sloegen elkaar met de stokken, zoals de drie musketiers. Terwijl het de bedoeling van broeder van Riet (Sr.) was, om te schermen op muziek. Tja, daar kwamen wij niet voor. Gevolg, het was gauw klaar en schermles is daarna nooit meer geweest. Broeder van Riet ( Sr.) werd ouder en kon op een gegeven moment ook niet meer naar het Leger, zodat er weer een oude getrouwe afviel. Je kon zulke mensen ook niet meer vervangen. Ze waren uniek en altijd trouw op hun post.

 
Broeder de Groot

Als er iets bijzonders was in het Leger des Heils dan was het wel de hond van broeder de Groot. Deze hond was een blindengeleide hond en ging elke zondagmorgen mee naar de samenkomst in het Leger. Ze zaten samen altijd op de éérste rij, in het middenpad. De middelste stoel was voor broeder de Groot. De rest van de rij bleef meestal leeg zodat de hond goed kon liggen. Als broeder de Groot met zijn hond van huis ging zei hij tegen de hond: “Kom op we gaan naar Halleluja!” Dan wist de hond precies waar hij moest zijn en liep naar de legerzaal. Aangekomen liep hij precies naar de éérste rij en ging lekker op de grond liggen.
Ook is het gebeurd dat één van de jongeren de hoed van broeder de Groot op de kop van de hond zette. Broeder de Groot zag dit toch niet en het was een leuk gezicht.
Er was afgesproken dat als de samenkomst in het Leger klaar was, de mensen zouden wachten totdat broeder de Groot eruit was. Anders kwam dat beest in het gedrang. Men had de hond geleerd op het gezegde ‘amen’, op te staan en weg te gaan. Daar was dus niets mis mee. Maar omdat men in het Leger wel vaker tussen door ‘amen’ riep, stond de hond bij het woordje ‘amen’ op en wilde steeds weggaan. Broeder de Groot moest hem in de samenkomst dan corrigeren als er ‘amen’ werd gezegd.
Ook was de vrouw van broeder de Groot in het Leger des Heils. Die kwam alleen ’s avonds en dan bleef hij thuis in het donker met de hond. Dat was niet altijd gemakkelijk. Zuster de Groot ken ik alleen maar als een klein vrouwtje en ze was heel lief en zacht. Zo kwam ze bij de jeugd over. Haar weg is niet altijd eenvoudig geweest met een blinde man. Maar het was ondanks het moeilijke leven, dat bestond uit zorgen voor en om haar man, een vrolijk vrouwtje. Zulke mensen mis je. Het waren heerlijke kanjers.

 
Toneel

In de jaren ’40 was er in het Leger des Heils de gewoonte om met de tweede kerstdag een toneelstuk op te voeren. Televisie was er toen nog niet en ergens naar toe gaan, daar had je geen centen voor. Dus in het Leger was er op tweede kerstavond een volle zaal waar ongeveer 120 mensen op af kwamen. Nu moet ik zeggen dat we een goede toneelgroep hadden. Op vierjarige leeftijd mocht ik zelf voor het éérst mee doen. Ik ben dit velen jaren van mijn hele leven blijven doen.
Het was leuk om te doen. Je kon op de repetities veel lachen. Zoals die keer dat er een bandopname was. Er kwam iemand van de trap af en alles ging goed tot de laatste 5 treden. Toen verstapte hij zich en viel de rest van de treden naar beneden. Dus alles moest weer opnieuw.
Ook hebben wij in de gevangenis gespeeld. Toen het afgelopen was en onze regisseur broeder Cornet aan de 5 vrouwelijke gevangenen vroeg hoe zij het hadden gevonden zei er één: “Meneer ik heb zo gelachen, die ene vent zijn gulp stond wagenwijd open.” Ja, dat kun je daar verwachten. Maar toch waren ze dankbaar dat wij kwamen. Toneel is een groot middel om veel mensen te bereiken en daar hebben wij dan ook dankbaar gebruik van gemaakt. Er zijn veel mensen door gezegend. Al was het maar amateur-werk, men zette zich voor een volle honderd procent in en de mensen vonden het fijn als wij weer kwamen. Veel mensen zijn hierdoor bereikt. Wat dat betreft staat tegenwoordig de televisie veel in de weg en moeten wij helaas constateren dat toneelspelen, om enkele volle zalen te krijgen, steeds moeilijker wordt.

 
Majoor Bril

Deze markante persoon ontmoette ik voor het éérst in Eindhoven toen ik in militaire dienst was. De tijd van toen en dan spreek ik over 1958, was voor officieren een mager bestaan. Het leek heel wat Kapitein of Majoor maar financieel was het geen vetpot. Men noemt het geld wat deze mensen hiervoor krijgen dan ook geen salaris maar een toelage. Als je dan een gezin had met 3 kinderen, was het ook voor deze officier, armoede. Op de avond dat ik kennis ging maken in korps Eindhoven, was het voor hem net een ellendige dag geweest. Van de oogarts kreeg hij te horen dat zijn zoon een andere bril moest hebben maar daar had hij het geld niet voor. Zodoende moest dat ventje wachten op betere tijden. Persoonlijk kon ik ook niets voor hen betekenen, want ik verdiende toen 1 gulden en 25 cent per dag, daar kon je niet veel van doen. “Ja,” zei Majoor Bril, “Vroeger in de burgermaatschappij was dit geen punt geweest, maar nu is er armoede.” Toch is die bril er gekomen. Op kort termijn. Maar vraag mij niet hoe, want ik zou het niet kunnen vertellen.
Ná zes maanden ging ik op een avond weer naar hem toe. Om te zeggen dat ik niet meer in de samenkomst kon komen, omdat ik naar Nieuw Guinea ging. Eenmaal in de veertien dagen was ik op zondag in korps Eindhoven en heb ik ook op een zondag afscheid moeten nemen van hem en korps Eindhoven.
Een paar jaar later ontmoette ik hem en zijn gezin in korps Middelburg. Hij was daar naartoe overgeplaatst.
In 1964 om precies te zijn, lag ik ziek op bed met een longziekte. Toen kwam hij ’s middags langs dat was een verrassing en we hadden elkaar veel te vertellen. Toen hij er een uur was kwam de dokter en deze stuurde hem weg omdat dit te druk was.
Zijn dochter heeft nog veel gewandeld met mijn dochtertje in de wandelwagen. Later heb ik nog wat geholpen in het Leger met collecte enz. Ik weet wel dat hij vaak ongenoegens had met zijn ‘bazen’, die toen nog in Amsterdam zaten. Na drie jaar was hij verdwenen, werd ziek en verder hoorden we niets meer. Hij was van niets en niemand bang. Het was een echte vent, recht door zee zonder eigen vriendjes. Iedereen was voor hem hetzelfde en dat zijn de echte herders zonder aanzien des persoon. Recht door in het leven. Het leven stond voor hem in het teken van het dienen voor God, ondanks de vele tegenslagen die hij heeft gehad.
 
Kerstfeest

Dit feest heeft een zeer grote betekenis in de hele wereld. Ook in het Leger des Heils. Een drukke tijd dat wel, ook in korps Middelburg. Men begon al vroeg, zo begin oktober met de kerstbesprekingen en wijken uit te zetten voor de kerstcollecte. Het geld was nodig voor de kerstvieringen en de kerstpakketten. Wat organiseerde korps Middelburg allemaal? Kerstfeest voor de kinderen van de zondagschool, gezinsbond, voor de  bejaarden en alleenstaanden, kerstpakketten als een attentie voor het personeel dat in de kerstnacht moest werken. Op de 1ste kerstdag ’s middags een familiekerstfeest. Dan was er nog de verkoop van de kerststrijdkreet en het bemannen van de kerstpotten in de stad. Ik kan mij voorstellen dat mensen van buiten het Leger zich nu afvragen: “Dit wist en weet ik niet en hoe krijgen jullie dat allemaal rond?” Nu, eendracht maakt macht. Taken verdelen en er tegenaan gaan ondanks soms het barre weer. Dan was er nog het zingen in het Ziekenhuis (Gasthuis) op de 2de Kerstdag. s’Morgens eerste kerstdag om 6 uur hield men de kerst morgendienst. Later is deze dienst verzet naar de kerstavond en wel naar half 11, als kerstnachtdienst, wat veel beter was.
Twee weken voor de Kerst, vond de kerstviering voor bejaarden en alleenstaanden plaats. Er kwamen dan ongeveer 450 mensen naar de Schouwburg in Middelburg. Zij zongen en luisterden naar de muziek en zang. Ook het tamboerijnspel was er altijd bij. In de pauze was er koffie/thee met gebak en ná de pauze speelde men een toneelstuk. Iets wat zeer geliefd was bij de mensen. Als het afgelopen was kreeg men nog een tasje mee naar huis met een Kerststrijdkreet en wat om te snoepen.

Tegenwoordig gaat het nog zo, maar toch is de sfeer anders dan vroeger. Veel mensen die naar het kerstfeest komen hebben dit niet meer nodig. Vroeger had niemand wat, dat is gelukkig wel iets veranderd. Al moeten we tegenwoordig weer meer waakzaam blijven want alles wordt steeds minder. Materieel gezien maar ook de organisatie krimpt en mensen worden ouder en kunnen niet meer helpen en dat is goed te merken.
Ook in de korpsen van Zeeland, Vlissingen/Middelburg welke nu zijn samengevoegd tot het Korps Walcheren. Hierin speelt ook het bestand heilssoldaten en vrijwilligers mee, welke helaas is ingekrompen wegens ouderdom en ziekte.
Het is altijd een gezellige tijd die kerstperiode in het Leger. Het vergt veel kracht, inzet en gezondheid en dit is niet altijd op voorraad. Weinig mensen sluiten zich nog bij het leger aan. De kerken lopen leeg, ook het Leger des Heils ontkomt daar niet aan. Lees nog eens het boekje en u zult merken dat ook wij in het Leger naast hard werken best veel plezier kunnen hebben en niet alleen met Kerstfeest. Alhoewel het kerstfeest een stukje Leger is wat u beslist niet mag missen vanwege de gezellige drukte en het nuttige.

Maar ook voor de jeugd van de zondagschool was er kerstfeest. Dat hielden ze in de zaal op de Hoogstraat en er waren ongeveer zo’n 80 kinderen aanwezig. Zij zaten aan lange tafels die op schragen stonden met daarover wit papier. Voor in de zaal stond de grote kerstboom, en aan de zijkanten snorden grote zwarte kachels die gestookt werden met kolen. De zaal was versiert met takken groen al met al een feestelijk gebeuren. We zongen Kerstversjes en ook het ‘Stille Nacht” ontbrak natuurlijk niet en als je zo’n 80 kinderen dat hoorde zingen, dan was er op dat moment alleen maar dat Kerstfeest op de wereld wat je beleefde. De kinderen kregen warme chocolademelk, die warm gemaakt werd op twee grote zwarte potkachels. Die werd soms zo warm gestookt dat die echt rood gloeiend was en ik weet nog dat de geur van die chocolademelk heerlijk was. Iedereen kreeg twee bekers of kopjes dat lag er maar aan wat je bij je had. Want een kop of beker moest je zelf meenemen. Een ieder bracht dus een zo groot mogelijke beker mee maar die werd toch niet helemaal vol geschonken. Ook kreeg men er een koekje bij, een kerstkransje. Als het verhaal werd verteld gingen de lichten uit en ontstond er een fijne sfeer. Aan het einde van de kerstviering kreeg iedereen een presentje. Meestal was dat een boek maar ook kleding was aan de orde.

Ik denk daarbij aan mezelf en mijn vriend Puck. Ieder jaar was er voor ons een muts, op den duur had ik een hele verzameling en Puck ook. Maar een boek dat moest je verdienen. Want voor elke keer als je in dat afgelopen jaar trouw op de zondagschool was geweest, kreeg je een sterretje. Hoe meer sterretjes hoe waardevoller je presentje was en wij hadden niet zoveel sterretjes. We spijbelden wel eens van de zondagschool of als we vervelend waren mochten we niet binnen. Zodoende misten we wel eens. Ook kregen we op het einde van het kerstfeest naast de muts een sinaasappel mee, nou dat maakte veel goed. Want in die tijd was dat echt een traktatie. Als alles achter de rug was dan verlangde wij eigenlijk alweer naar het volgende kerstfeest. Want ieder die dit feest in het Leger des Heils heeft meegemaakt praat hier nog met veel plezier over. Nergens konden ze zo’n kerstfeest organiseren dan in het Leger des Heils. Dat wist men zeker.

 
Film

Wat ook bijzonder bekend was van het Leger des Heils was de film voor de jeugd. Veel was er niet te beleven in de stad, ook niet op woensdagmiddag. Maar was er nog wel eens iets, dan koste dat te veel geld. De film in het Leger kostte maar 10 cent en dat was niet veel. Je kon er lachfilms zien en ook films over Israël en soms waren het ook dia’s. Dat vonden de meeste niet zo leuk, die kostte dan ook maar 5 cent. Want de beelden stonden stil en men vertelde daar wat bij. Op de film kwam heel veel Middelburgse jeugd op af. Ze kwamen nooit naar het Leger maar als het in de winter film was, dan was de zaal overvol. Het is mooi dat er nu nog mensen zijn, inmiddels volwassenen en met kinderen of soms al opa zijn, die nog steeds praten over de film in het leger. Ondanks dat ze sinds hun jeugd niet meer in het Leger zijn geweest. Het heeft een grote indruk gemaakt op de jeugd van toen in Middelburg.
Ook de grote Kerstboom in de zaal, die altijd reikte tot aan het plafond, heeft grote indruk gemaakt. Eerst met echte kaarsjes en later met lampjes. Het bleef indrukwekkend. Een boom 8 meter hoog en prachtig versiert. Daar ging je naar kijken want thuis was er in die tijd bijna geen boom te vinden. Een belevenis voor de jeugd. Waar de jeugd van toen en de opa’s en oma’s van nu, nog over spreken.

 
Kermis

Als men kijkt naar vroeger en tegenwoordig, is er gelukkig veel veranderd. De jaren ’50 waren zo ouderwets dat je nooit naar de kermis mocht, ook niet naar de film, of naar het voetballen. Een paar maanden voordat de kermis begon, was het al goed fout. De waarschuwingen waren niet van de lucht. Als je naar de kermis ging en je was heilssoldaat dan werd je geschorst. Nu was ik geen heilsoldaat en mijn vader ook niet. Mijn jongste zuster wel. Die mocht dus niet naar de kermis, maar ja, als je jong bent dan trekt zoiets toch! Dus toen die kermis er eenmaal was ging zij er naar toe. Mijn moeder ging nooit naar de kermis. In de week dat het kermis was, zong het Leger des Heils op de markt. Altijd bij het pand van winkel Sies. Mijn moeder was daar ook bij. Mijn vader ik gingen wel naar de kermis en mijn moeder zei ’s avonds voordat we weggingen: “Kom niet in de buurt van Sies want daar is de openluchtsamenkomst en staan we te zingen.”
We hielden ons er strak aan. Voor ons was het maar nonsens.
Mijn zuster hield met haar vriendinnen van de kermis en werden door anderen verraden. Het kostte haar één maand schorsing. Gelukkig is dit tegenwoordig niet meer zo. Wat dat betreft mag men als heilssoldaat veel meer. Zoals naar de bioscoop en de voetbal gaan. De mensen echter die voor deze vrijheid hebben ‘gevochten’ binnen de organisatie, heeft het veel bloed en tranen gekost.

 
Zuster Koos de Groot

Het Leger des Heils in Middelburg was ook een zondagschool rijk. Iedere zondag van 12.00 uur tot 13.00 uur was de zondagschool. Men zong er versjes en vertelde er een verhaal uit de Bijbel. Nu waren daar jeugdleidsters die ieder ongeveer 6 kinderen onder hun hoede hadden. De leidster over dit alles was zuster Koos de Groot. Zij was de ‘baas’ of liever, zij was verantwoordelijk over het geheel. Eenmaal per maand vertelde zuster Koos de Groot in het algemeen een verhaal uit de Bijbel en dat kon ze goed. Het was een lieve vrouw, zij was de zuster van Annie de Groot de latere vrouw van Lt. Kolonel Jo Heijnsdijk. Er waren ongeveer 60 kinderen op de zondagschool en dat was best veel. Het was altijd wel gezellig en éénmaal per jaar maakten we met de kinderen van de zondagschool een uitstapje naar bijvoorbeeld Rotterdam of een speeltuin. We gingen dan met twee bussen, er werd limonadesiroop meegenomen en koeken, dat smaakte altijd. We kwamen dan meestal om zeven uur ’s avonds, moe maar voldaan, van een mooie dag, weer thuis aan.

 
Drumband

Korps Middelburg was in de jaren ’50 gezegend met heel veel jeugd en door die jeugd waren alle leeftijden in het korps aanwezig. Zo heeft broeder Bakker in die tijd een drumband opgericht. Veel mensen zullen zich dat nog wel herinneren. Het was een groep jongeren die meestal geen geld hadden om zich bij een club aan te sluiten, dat was te duur. De Drumband van het Leger des Heils kostte toen maar 10 cent per week en andere verenigingen vroegen 0,75 cent per week. Dus dat was een heel verschil. Vandaar ook de grote belangstelling. Instrumenten waren ook toen duur en zo kon het zijn als je er pas bij was dat je op een stoel mocht leren trommelen. Geen van de leden die erop waren konden noten lezen. Die leerde je daar ook niet. Alles ging op het gehoor en dan maar na blazen en trommelen. Vier marsen was alles wat men kon. Maar ze waren maar wat trots. Later is de drumband overgenomen door broeder Wagenaar en ging men gewoon verder. Nooit waren er meer dan 15 kinderen op, want de plaatselijke drumbands haalden regelmatig jeugd weg. Dat was voor hen fijn, want die kinderen konden inmiddels toch iets blazen en trommelen en dat scheelde voor hen weer een hoop werk. Toch heeft de drumband nog bestaan tot eind jaren ’60 en ze werden door de bevolking van Middelburg best gewaardeerd. Het was ook leuk die jonge gasten met hun eenvoudig tenue. Een wit overhemd met vlinderdasje, zwarte broek en zwarte schoenen, eenvoudig maar netjes. Toen de tijd beter werd in de jaren 1960 gingen de kinderen direct naar een groot korps in Middelburg. Gevolg was dat de drumband uit elkaar viel door ledengebrek. Ook aan de benodigde instrumenten kon niet meer worden voldaan. Jammer dat men ook dit stuk werk heeft moeten opgeven.

 
Broeder v/d Putte

Broeder v/d Putte was een man die niet getrouwd was en bij zijn zuster in de Breestraat woonde. Een aardige maar zeldzame man die er vreemde manieren op nahield. Hij ging bijvoorbeeld naar de slager kocht een pond gehakt ging naar buiten en at het zo rauw op. Nu waren er in korps Middelburg korpskadetten Dit zijn jonge mensen die lessen volgen vanuit de Bijbel. Zij worden opgeleid tot ze oud genoeg zijn om heilssoldaat te worden. Met deze groep, die alleen maar bestond uit meisjes, had broeder v/d Putte een goed contact. Elke vrijdagavond waren er de korpskadettenlessen, na afloop gingen ze met z’n allen door de stad naar huis en meestal was ook v/d Putte op de markt. Die meiden waren slim en gingen naar hem toe om een praatje te maken. Eigenlijk was het de meiden meer te doen om een kroket of in de zomer een ijsje. Broeder v/d Putte vond het leuk om iets te geven. Zo had hij een hele groep vriendinnen die hem natuurlijk aardig vonden.
Ook op de bazaar was hij altijd aanwezig en gaf veel geld uit. Maar zo steunde hij wel het Leger des Heils. De oliebollen van zuster Bol kocht hij niet, want al kon hij alles eten, dit ging hem toch te ver. Ook waagde hij de ‘meiden’ niet aan een oliebol, die kregen ze niet. Hoe de officier ook aandrong bij hem om die bollen toch maar te kopen hij deed het niet. Want zei hij tegen de officier: “Als je niet ophoudt met zeuren over die stenen met krenten ga ik weg.” Daar had hij groot gelijk in. “Ik koop wel iets anders waar je echt wat aan heb. Dan hebben jullie toch nog geld.”
Hij was een goede vent en onverwachts is hij van ons heengegaan, zonder dat wij hem de laatste eer hebben kunnen bewijzen. Hij kijkt voortaan van boven op zijn korpskadetten/vriendinnen, met een glimlach neer.

 
Broeder Kees Wagenaar

Deze man was binnen het korps een markante figuur. Overal was hij binnen het Leger des Heils in Middelburg op en aan. Ook is hij zijn leven lang penningmeester geweest en zorgde voor de boekhouding. Maar dat moet gezegd, hij haalde zelf ook geld op door middel van collecte en verkoop van de strijdkreten, langs de deur en vooral de cafés. Op zaterdag ging hij naar de Konmar (het vroegere Trefcenter) en dan stond hij er de hele dag, met onderbreking van lunchtijd. ’s Avonds ging hij langs de kroegen en deed dit tot ’s nachts 1 uur. Om 21.00 uur ging hij altijd even naar huis naar zijn vrouw en kinderen om koffie te drinken. Daarna vertrok hij weer voor zijn laatste ronde van die dag. Hij kon over deze avonden veel vertellen.
Ook van die keer dat ze in het café bier in zijn pet hadden gegooid. Dat was nu niet zo leuk voor hem, want een uniform en een pet moet je allemaal zelf betalen in het Leger des Heils. Maar dat was nog niets.
Op een avond hadden ze zijn fiets gestolen. Op zijn fiets zaten fietstassen met daarin zijn strijdkreten. Later vonden ze wel zijn kranten terug. Die dreven in het kanaal, maar zijn fiets is nooit meer teruggevonden. Die zal wel op de bodem van het kanaal liggen.
Ondanks alles, ging hij gewoon door. Men deed dit niet omdat ze een hekel aan hem hadden. Zeker niet, het was meer bedoelt als grap. Maar alles, de strijdkreten en zijn fiets, waren wel voor zijn eigen rekening. Kwaad werd hij er niet om en als hij erover praatte lachte hij erom. Zijn hele leven was werken voor het Leger des Heils. Plotseling vond God het genoeg geweest en haalde hem ná een ziekbed thuis. Thuis voor broeder Kees betekende,  zoals het Leger het noemt: “ Bevorderd tot Heerlijkheid” Opgenomen in het Huis met de vele woningen, waar hij zo dikwijls over had verteld. De uitvaart was zeer druk bezocht. Ook veel mensen uit de kroeg kwamen voor de laatste keer afscheid nemen van hun “ vriend “!

 
Broeder Freekenhorst

Ruige bolster blanke pit dat zou je van deze man gerust kunnen zeggen. Hij had in zijn leven veel meegemaakt. Totdat hij in het Leger des Heils terecht kwam en dat beviel hem wel. Nu was broeder Freekenhorst een echte ‘doe het zelf man’. Hij kon maken wat hij wilde en dat was voor het Leger des Heils mooi meegenomen. Hij kon zijn tijd ’s avonds nu weer vullen want hij ging niet meer varen. Hij werd onderhoudsman in de voormalige kazerne. Zodoende kon hij zich in het Leger bezig houden met het toneel wat met Kerst werd gespeeld. Hij maakte de coulissen. Mooie draaibare platen met deuren en ramen erin en dat was een verbetering, want alles ging daarvoor met lakens. Ook speelde hij zelf mee en dat kon hij zeer goed.
In korps Middelburg werd hij heilsoldaat en later werd hij korpssergeant-majoor. Dat is de persoon die rechtstreeks onder de officier staat en ook dat ging hem goed af. Als je broeder Freekenhorst zag, dan liep hij altijd in een colbert, geen regenjas of overjas. Koud of niet, regen of zon, altijd hetzelfde. Ik heb hem een keer naar huis willen brengen met de auto toen het hard regende. Maar hij zei: “Nee, ik ga lopen. Ik doe dat altijd en ik ben nooit ziek” en dat was ook zo. Ook heeft hij voor de jeugd de tamboerijnen voorzien van een crest binnenin op het vel, zodat de tamboerijn er wat vrolijker uit kwamen te zien. Ook nu nog staan in de zaal deze tamboerijnen met de schildering van de crest. Ook de bazaar in het Leger des Heils droeg hij een warm hart toe. Altijd ging hij de boer op en kwam dan met aardappels en uien terug, zodat die op de bazaar verkocht konden worden. Samen met zijn Legermaatje broeder Verheij gingen zij door de kou en de regen en br. Freekenhorst ging altijd met zijn colbert jasje aan collecteren naar afgelegen boerderijen. Ook voor broeder Freekenhorst kwam de tijd om te gaan rusten. Rustig is hij ingeslapen in de wetenschap van het lied dat hij graag zong; ”Ja een Kroon wacht na het strijden, elk die wint de slag op het wel nu van de Meester op die grote dag!”

 
Betsie van Schelven

Als we aan deze vrouw terug denken en u kent haar niet, denk dan aan Henriette Davids vrolijk en gevat. Ze zei tegen iedereen precies zoals zij er overdacht. Zonder aan ziens des persoon. Betsie was al meer dan 40 jaar vriendin met mijn moeder Jans Bleuzé en zij kwamen samen in het Leger des Heils. Betsie alleen ’s avonds en Jans ’s morgens en ’s avonds. Het was een paar apart. Je moest er geen ruzie mee krijgen want dan kon je rekenen op een fors portie kritiek en zeer duidelijk. Betsie was ook de persoon van de bioscoopkaartjes, die ze bij broeder van de Werk in zijn zak had gestopt. Tja, één ding kon Betsie goed en dat was toneelspelen. Ja, normaal stotterde ze een beetje maar op het toneel nooit. Zij speelde voor de buurtvereniging ‘Het Wagenplein’ en dat was altijd in het Schuttershof. Voor het Leger heeft zij nooit gespeeld dat vond zij maar amateur-werk. Ze had ook allerlei opmerkingen. Als ze ruzie kreeg en zij was het gesprek beu dan maakte zij de opmerking: “Lek me stropdas,” of “alles doet je zeer!”
Ook als zij naar de zaal kwam op zondagavond en het was koud buiten, kwam ze de zaal in waar al heel wat mensen zaten waaronder ook haar vriendin Jans. Dan deed ze haar jas uit, hing die over de rugleuning en ging zitten met de woorden die iedereen kon horen: “Tjonge Jans wat is het koud, het is goed weer om in een ezel zijn kont te kruipen en met je hand eruit om te zwaaien!”
Zulke opmerkingen ging ze niet uit de weg en dat botste nog wel eens. Later is ze ingezegend als heilsoldaat niet in uniform want daar was ze te oud voor. Haar geaardheid en opmerkingen gingen gewoon door. Het was een vrouw met een ‘grote’ mond maar een klein hartje. Het verlies van Jans die eerst kwam te overlijden heeft meer verdriet gedaan dan wij kunnen denken. Nu zijn ze weer samen boven bij de Heer!

 
Lekenspel

Naast het kerstspel op de 2de kerstdag ’s avonds, was er ook een traditioneel spel op 1ste kerstdag ’s morgens om 6 uur. Dit ging meestal altijd over wat de herders beleefd hadden in die kerstnacht. Nu is ’s morgens om 6 uur een moeilijke tijd om goed je gedachten op een rijtje te hebben, maar het ging meestal goed. Tot die ene kerstmorgen. Het gebeurde al bij de buitendeur in de hal. Wij moesten onze schoenen uit doen en op onze sokken de zaal in komen. Dat ging tot zover goed. Totdat ik op het einde van de dienst mijn schoenen weer aan wilde doen, dat ging dus niet want ze waren weg. Waar we ook zochten geen schoenen en ze zouden ook nooit meer voor de dag komen. Dit was de eerste verrassing van die morgen.
Het tweede was wat leuker. Midden in het stuk moest mijn vriend op een hoorn blazen en daarbij zeggen: “Ik ben zo koud van die vrieskou man, dat ik bijna niet meer blazen kan”. Maar door zijn zenuwen kwam het er wel iets anders uit en wel als volgt: “ Ik ben zo koud van die ijscoman dat ik niet meer blazen kan”. In de zaal klonk natuurlijk gelach maar ik denk dat wij er zelf het meeste om hebben gelachen. We lagen tenminste krom. Het werd ons niet kwalijk genomen. Alleen mijn vriend werd niet meer voor het toneel gevraagd, of het moest voor herder zijn, dan hoefde hij niets te zeggen. Die rol heeft hij toch maar nooit gespeeld.

 
Gezinsbond

Gezinsbond is de vroegere naam van een groep vrouwen die elke week een paar uur bij elkaar kwamen onderleiding van zuster Marijs. Het was een hele grote groep van vrouwen die wel eens thuis weg wilden om gezellig met elkaar, onder het genot van een kopje thee te babbelen. Het was een fijne afleiding voor de dames die zelf breiden en zelfs sokken stopten. Zo kan het werk van thuis ook gewoon doorgaan en dat was voor veel vrouwen een geruststelling. Want je kon toch zomaar niet een paar uur weg op een door de weekse middag. Ook ging men natuurlijk voor in gebed en zong men liederen en een Bijbelse afsluiting was er altijd. De meeste vrouwen konden die versjes uit hun hoofd zodat het breien en sokken stoppen gewoon door kon gaan. Eigenlijk zou je nu zeggen was het een saaie boel, maar dat vonden zij toch niet, men wist niet beter. Voor veel vrouwen was het in die tijd een uitkomst.
Maar de tijd gaat door en ook de bond werd moderner. Met een quiz over Bijbelse vragen. In 1995 werd het roer helemaal omgegooid. De nieuwe leiding nam het over van zuster Wagenaar die erevrouwenbond secretaresse werd. Aan de leiding kwam toen zuster Floresse- van Dam. De naam van de bond veranderde in Vrouwenbond Leger des Heils. Het stoffige en oude ging aan de kant en men speelde in op de dingen van deze tijd televisie, computers, digitale telefonie enz. Men ging Bijbel - quizzen, bingo, knutselen, kaarten maken en men hield thema middagen.
Tegenwoordig worden er ook regelmatig mensen uitgenodigd om te komen praten over diverse onderwerpen. Zoals over de wereldwinkel, over Israël, sprekers over goede doelen, zelfs over onze eigen organisatie het Leger des Heils.
Men ging een verjaardagsdag houden. Iedereen verjaart dan “op dezelfde dag”. Je kunt zeggen die dag gedenkt men dat iedereen weer een jaartje ouder is geworden. Waar men naar toe gaat is elk jaar weer een verrassing. Men gaat soms met de bus of met auto’s.
Ook wordt er elk jaar een kerstviering gehouden met zingen, gedichten, verhaal en natuurlijk ook samen genieten van een broodmaaltijd. Het geheel is zeer gezellig en een feest om naar toe te gaan. Momenteel zijn er 30 vrouwen op de Vrouwenbond. Als het aan de vrouwen zelf ligt kunnen ze er nog wel 30 mensen gebruiken. Nu is het een moderne bond met een goede sfeer onder elkaar. Die op deze manier er proberen te zijn voor die ander.
Iedereen is verzekerd van een warm welkom. Vandaag aan de dag kan het  Leger des Heils u precies vertellen op welke middag de Vrouwenbond plaatsvindt en hoe laat. Iedereen is welkom, geen geloof, wel geloof, u bent van harte welkom.
De vier doelstellingen die men heeft zijn samengevat in; aanbidding, dienstbaarheid, ontwikkeling en vriendschap!

 
Renovatie gebouw 1975

Na zoveel jaren als gebouw te zijn gebruikt was ook een zaal als van het Leger des Heils aan een opknapbeurt toe. Dit had eigenlijk al gebeurd moeten zijn maar ja, het was te duur en je moet toch ook een tijdelijk onderkomen hebben. Wie durft? Nu hadden we hier een kapiteine Meulenbelt staan in Middelburg en die was niet voor een kleintje vervaard. Zij ging ervan uit, ik pak dit aan maar dan goed en iedereen helpt mee. Er moest natuurlijk geld komen. De gemeente betaalde wel mee, maar de grootste helft moesten de heilssoldaten zelf opbrengen. Men ging over tot plannen maken, bazaar houden, pannenkoeken bakken extra collecte in de diensten en iedere heilssoldaat betaalde zijn eigen stoel. Hard is er gewerkt. De gemeente Middelburg had voor een voorlopig onderkomen gezorgd in de Vlissingsestraat. De renovatie kon beginnen. De binneningang werd verplaatst naar het midden met twee deuren. De muren binnen moesten nodig en grondig worden aangepakt. Het platform werd kleiner en er werd een doorgang gemaakt voor een garderobe. Daar werden ook nog twee toiletten gemaakt op de plaats van het kleine achterzaaltje. De glas in loodramen werden eruit gehaald en naar de fabriek gestuurd voor restauratie. Ook de woning van de officieren naast de zaal werd ook grondig onderhanden genomen. Het ‘jeugdzaaltje’ werd de huiskamer en open keuken. Boven werden slaapkamers en een kantoor gerealiseerd. Kortom, het hele gebouw ging van binnen op de schop. Het is het grootste karwei geweest in het bestaan van het Leger in Middelburg. Maar men had er iets moois voor teruggekregen. Bij de heropening was ook het gemeentebestuur aanwezig en de dames en heren van de verschillende werkgroepen. Beneden in de prachtige kelders met tegelvloer en mooie originele balken stond een televisie om de diensten boven in de zaal te kunnen volgen. De commandant van het Leger des Heils opende de zaal en het was een dienst die in het teken stond van feest. Wat wij jammer vonden was dat een groot deel van de eigen korpsbevolking de dienst moest volgen via de televisie. De genodigden zaten boven in de zaal. Maar toch waren we blij met de zaal, het was al met al een grote verbetering, goed voor 30 jaar verdergaan.


Kledingshop

Het Leger des Heils heeft ook in Middelburg 35 jaar gebruikte kleding verkocht. Men is hiermee begonnen in de zaal van het Leger op donderdagmorgen. De kleding werd opgeslagen op de zolder en moest iedere keer naar de zaal worden gesleept en ná afloop moesten de overgebleven spullen weer naar boven. Dit gebeurde ’s morgens om 5 uur want om 9 uur kwamen de eerste klanten. Veel dames hebben bij de kledingbeurs geholpen. Maar mijn gedachten gaan toch uit naar de twee voortrekkers zuster Louwerse en zuster Rison. 35 jaar hebben ze dit werk volgehouden, geheel vrijwillig en reken maar dat het zwaar werk was en soms ook heel erg vies. Na een aantal jaren zijn ze in een ander pand getrokken op Hoogstraat nr. 14. Daar was een ‘groot’ pakhuis en daar kon men kleding sorteren en opslaan. Op de donderdag vond daar de verkoop plaats maar ook daar had men al weer gauw gebrek aan ruimte. Tja, een nieuwe ruimte dat was er zomaar niet. Op een gegeven moment kwam er een winkelruimte leeg aan de overkant van de straat, Hoogstraat nr. 25. De Legerleiding is er achteraan gegaan om te proberen het te huren, het zou een pracht ruimte zijn. Achter in de winkel was er nog een opslagruimte mogelijk en er was nog een klein hokje dat als keuken dienst kon doen. De officier die toen in Middelburg voor alles verantwoordelijk was, ging uiteindelijk akkoord met de voorwaarden van de eigenaar.
Op 7 januari 1994 werd de winkel geopend. Aan mijn vrouw en mij kwam het verzoek om één jaar in de winkel te willen werken. Na overleg hebben we dat gedaan. Maar het was een heel karwei. Het was ontzettend druk en in die tijd werd ook zuster Louwerse ziek en mocht zij van de dokter niet meer werken in de kledingshop. Gelukkig hadden we zuster Nel Rison nog en ook zuster Fien de Kam, zuster Jean Tatenhove, zuster Irene Speijer, zuster Riet Lücken, zuster Susan Louwerse (overigens geen familie van de oudere zuster Louwerse) en dan was er nog Marian Krijgsman, deze is op zeer jonge leeftijd plotseling overleden. Dat was voor ons allemaal een grote klap. Maar we moesten verder. Met de klanten hadden we intussen een goede band opgebouwd. Je leerde elkaar kennen, want meestal waren het dezelfde mensen.
Er waren mensen bij die eerst aan de overkant in de kelder van het Leger des Heils gebouw een kopje koffie gingen drinken. Daar was elke donderdagmorgen Zuster Dien van Riet. Zij was BVU leidster en deed dit werk met nog twee andere vrouwen. Meestal werden daar veel dagelijkse belevenissen besproken onder het genot van een kopje koffie. Ook gebeurde het wel dat als er klanten langdurig ziek waren, dat er door mijn vrouw een kaartje naar hen toe werd gestuurd.
Maar er waren ook vervelende dingen, zoals diefstal. Dit kwam regelmatig voor en dat had grote invloed op je dag. Zoals die keer dat een oude vrouw, die altijd in de winkel kwam en beleefd en vriendelijk was, iets in haar zak stopte. Een klant had dit gezien en waarschuwde ons. Toen die mevrouw kwam afrekenen en mijn collega vroeg: “Is dit alles?” zei ze “Ja.” “En dat wat u in uw zak hebt?” (het was een gok want ze kon het ook alweer terug hebben gelegd, maar dat bleek niet zo te zijn.) Uit haar jaszak kwam een blouse. Nou, we stonden als met stomheid geslagen. Het eerste wat ik uit kon brengen was: “Mevrouw, ik had dit van veel mensen kunnen verwachten, maar niet van u.” Ze zei niets. “Mevrouw”, ging ik verder, “we bellen van het Leger des Heils nooit de politie maar één ding is zeker, ik wil u hier nooit meer zien!” Ze is dan ook nooit meer geweest.
Ook vanuit de gevangenis ‘Torentijd’ kwamen er regelmatig verzoeken voor kleding. Er kwam dan een sociaalwerkster en zocht uit wat ze nodig had. Behalve sokken. Die hadden we haast niet, want er werden alleen nieuwe verkocht. De gedragen sokken gingen in de vodden. Ook leverden we kleding aan Roemenië, Polen en niet te vergeten aan de zeevarenden. De mensen die zich hier actief voor inzetten hadden in Vlissingen Oost een gebouw; ‘Mission to Seamen’ genaamd. Zij kwamen bij ons voor een schappelijke prijs kleding kopen. De heer en mevrouw Syben beheerden die inkoop bij ons. Dus u ziet het werk in de winkel was een heel karwei en zeer arbeidsintensief. Ik vertelde dat we dit werk voor 1 jaar hadden aangenomen. Maar het waren er inmiddels 7 jaar geworden. Na mijn pensioen zijn mijn vrouw en ik ermee gestopt. Wij vonden dat het tijd was voor nieuw bloed in de zaak. Zo zijn wij na 7 jaar gestopt met deze vrijwillige dienstverlening. Ook nu gaat de winkel nog steeds door, maar wij hebben er geen heimwee naar. Het was mooi geweest!

 
Het Leger des Heils

Het Leger des Heils is voor de gewone man. Je zou kunnen zeggen, of je nu arm of rijk bent, dokter of straatveger het leger is er voor iedereen. Een Leger versje zegt: ‘Verlossing is voor iedereen voor blank en bruin en zwart, geen onderscheid maakt God o, nee Hij reinigt ieder hart’ Dus ook rangen en standen. Broeder de Groot en zuster de Groot. Onze blinde broeder, werkte op de blindeninrichting en ze maakte daar van alles. Ook hadden zij kinderen. Koos en Annie de Groot die ook samen in het Leger des Heils waren. Dan had je nog de Familie Heijnsdijk uit de Sint Jansstraat ook zij waren bij het Leger des Heils het waren doodgewone kleine middenstanders. Hun winkeltje is er nog maar nu omgebouwd. Na verkoop maar altijd nog even klein, gaat “hun winkeltje” nu door het leven, zoals velen onder ons, bekend onder de naam, ‘St. John’. Waar je nu koffie met een gebakje kan kopen.
Uit die twee families van gewone mensen, is voor het Leger des Heils een zeer bekend officierspaar voortgekomen. De zoon Jo Heijnsdijk kreeg verkering met een dochter van de Groot, genaamd Annie. Beiden zijn heel veel jaren lid geweest van het Leger des Heils korps Middelburg. Toen zijn zij getrouwd. Het overtrouwen gebeurde in de Oostkerk en deze was tot de nok gevuld. Na hun trouwen zijn zij de opleiding voor officieren van het Leger des Heils in de ‘Kweekschool’ in Amstelveen gaan volgen. In die tijd zijn wij hen een beetje uit het oog verloren omdat zij het te druk hadden met hun studie. Later, toen die periode achter de rug was, werd het contact weer nauwer. Wij, als korps Middelburg , volgden Annie en Jo nauwlettend want wij waren als korps zeer trots op hen.
Ook werd Jo nog Kapitein van de Fébe. Dat was een schip met officieren in opleiding. Jo stond perplex want hij wist niets van schepen, maar het Hoofdkwartier zal wel gedacht hebben, een officier van Zeeuwse afkomst, die weet vast alles van boten. Zijn geluk was dat er een man aan boord was die vroeger wel gevaren had en Jo heeft de verantwoordelijkheid maar aan die man overgelaten.
Daarna werd Jo Heijnsdijk tolk voor de commandant van het Leger des Heils. Dit waren toen, meestal Engelse officieren en Jo was een goede tolk. Zijn vrouw Annie werkte in die tijd veel in gezinnen die het moeilijk hadden. Annie was een fijn en rustig mens, die voor iedereen alles deed. Dikwijls ten koste van haar zelf en zo kon het zijn dat deze twee mensen van éénvoudige afkomst, steeds een treetje hoger kwamen op de Leger des Heils ladder. Ze brachten het tot Luitenant Kolonel en dat mag er zijn. Hun uitmonstering bestond uit een crest met wit koord om de rand. De Leger crest waar dit boekje ook overgaat. Deze twee mensen kwamen voort uit een korps waarin, zoals u hebt kunnen lezen, van alles is gebeurd. Ook zij maakten deel uit van het korps Middelburg en hebben dit alles door gemaakt.

 
De fles was het éérste waar tegen gevochten moest worden door alle heilssoldaten. Maar door Geloof, Eerlijkheid en Doorzettingsvermogen werd de fles verdrongen en bleef de crest over. Jo Heijnsdijk is nu niet meer bij ons. Hij is “Bevorderd tot Heerlijkheid“. Maar zijn Annie Heijnsdijk de Groot leeft nu in een verzorgingshuis van het Leger des Heils in Amsterdam als Lt. Kolonel.

Zoals wij in het Leger zingen; “Niet voor kroon of palmtak niet voor roem of eer, heffen wij het strijdlied met zijn leger aan, maar omdat uit Liefde Hij kocht zondaars vrij”, mogen wij die des Heren Naam noemt staan aan des Heren zijde.

Voor immer van ‘ FLES TOT CREST’!